Het Relaas
HOOFDSTUK 1
Ik zal niet beweren dat dit boek geen autobiografische elementen bevat - natuurlijk doet het dat; het is altijd zo dat schrijvers gegevens uit hun omgeving gebruiken voor hun boeken. Echter, ik wil een onderscheid maken tussen een autobiografische voor- en achtergrond. Met de voorgrond bedoel ik die dingen in een boek waar het boek om draait: de karakters en de gebeurtenissen die het boek zijn specifieke waarde en bestaansrecht geven, terwijl de achtergrond in feite datgene is dat het zegt dat het is: de achtergrond, de plaats en tijd van de handelingen; de context. Wat nu wel en niet autobiografisch is wil ik niet bespreken hierin; het doet er ook niets toe omdat het niets toe voegt aan het verhaal, of zelfs maar één van de elementen daarin, maar ik wil je wel vertellen dat de achtergrond meer stoelt op mijn herinneringen dan de voorgrond dat doet.
Dit verhaal, om daar maar eens mee te beginnen, speelt zich af in een kleine voorstad van Birmingham in Engeland, Walsall genaamd. Het is eigenlijk een beetje een treurige plek, zoals de meeste plaatsen in Engeland die zich noordelijker dan Londen bevinden treurige plekken zijn. Voor het grootste gedeelte bestaat het uit een arbeiderswijk, wat in Engeland ook wel een council estate wordt genoemd, gevuld met huurhuisjes, bedoeld voor arbeidersgezinnen. Ik zou wel kunnen beginnen te beschrijven hoe angstaanjagend troosteloos die omgevingen zijn, maar als ik daar eenmaal aan zou beginnen zou ik ongetwijfeld nooit meer ophouden, en daar is niemand bij gebaat. Het zal dus moeten volstaan met deze korte omschrijving.
In één van die huurhuisjes woonde ik, samen met twee vrienden, Sebastiaan Gedagt en Daphne Vliegenpapier. Voordat je je zult afvragen wat mij bezielde om in een dergelijke troosteloze omgeving te gaan wonen zal ik je vertellen dat ik, samen met deze twee vrienden, en nog een groep van zo�n twintig mensen, mij had ingeschreven voor een uitwisselingsprogramma tussen een Nederlandse en Engelse universiteit, en hoewel de Nederlandse universiteit zich in Amsterdam bevond, wat toch zonder twijfel een historische, bruisende, levende stad mag worden genoemd, de Engelse universiteit in Wolverhampton was gezeteld, met dependances in kleine plaatsen eromheen, waaronder dus een in het treurige Walsall, waar ik woonde. Naast de Walsall dependance, was er voor ons nog een van belang, en dat was die in Dudley, welke, net als Walsall, een van Engelands best bewaarde geheimen is, hoewel gezegd werd dat Dudley zich nog kon beroemen op een zekere historie (hoewel dat tijdens mijn verblijf nooit bewezen is).
We studeerden Engels en Onderwijskunde, om ons een opleiding tot leraar Engels te kunnen verschaffen, maar weinig van de studenten die meededen aan dit programma wilden dat daadwerkelijk gaan doen. Voor de Nederlanders was het slechts een mooie kans om voor langere tijd in het buitenland te wonen. Natuurlijk, als we hadden geweten dat we in zo�n gat als Walsall terecht zouden komen, hadden we ons wel twee keer bedacht, en de mensen die in Dudley terecht kwamen hadden het niet veel beter dan wij. De school die in Walsall stond en welke dus een onderdeel was van de University of Wolverhampton, was de onderwijsfaculteit, waar de lessen over lesgeven werden gegeven, en was in de jaren 60 door een blinde, doofstomme architect gebouwd op een minimaal budget met voornamelijk beton, af en toe een beetje glas, en hier en daar enkele verdwaalde deuren die, zonder uitzondering, altijd toegang gaven tot een klein, benauwd, vaak houten, trappenhuis. Het was het type gebouw dat in de late jaren 80 bekend zou worden onder de term �sick building�, maar het hoofd van de faculteit, een dikke, harige, schizofrene man die het altijd over je en jij had als hij zichzelf bedoelde ("Je moet dat dan nog even regelen met de staf," was een veel gehoorde uitspraak van hem wanneer hij bedoelde dat hij moest overleggen), ontkende dit en vertelde ons dat de hoofdpijn en duizeligheid veroorzaakt werden door het drinkwater, dat anders samengesteld was dan dat in Nederland, en vanzelf zouden verdwijnen na een tijdje. Dat gebeurde dus niet.
Het gebouw in Dudley, waar de faculteit Engels was, was al ver voor de jaren 60 gebouwd en opgetrokken uit de oer-Engelse rode bakstenen die toentertijd zo populair waren. Het geheel was wat ruimer en lichter opgezet en had, in tegenstelling tot Walsall, wel degelijk veel ramen, die ook nog eens open konden. Desalniettemin had het gebouw in Dudley een zekere treurigheid over zich, voornamelijk omdat de vloeren en veel van de tussenmuren van hout waren gemaakt en vreselijk resoneerden als je door het gebouw liep, wat je het idee gaf dat je in een soort spookgebouw rondliep en je de neiging had overal op je tenen te lopen. Het is dan ook niet opmerkelijk dat de docenten die in het gebouw werkten allen een zeer nerveuze gesteldheid hadden en bij het minste of geringste uit hun concentratie raakten. Op deze regel was wel een uitzondering, en dat was een gastdocent die tevens schrijver was van een soort fantasy-horror verhalen waar de honden geen brood van lusten, maar die hij wel bij iedere gelegenheid die zich voordeed aan de man probeerde te brengen. Waarom hij geen last had van die nervositeit is nooit helemaal opgehelderd, maar ik zal later nog op hem terugkomen.
Nu wil ik eerst beginnen bij het begin van dit verhaal, namelijk de tijd dat we voor het eerst naar Engeland kwamen, in onze huurhuisjes werden gedumpt en daarna aan ons lot werden overgelaten. Het was eind September, dus herfst, toen ik het kanaal overstak, en die tijd van het jaar had geen gunstig effect op de troosteloosheid van de buurt waar het huisje stond dat ik voor de komende drie jaar met twee anderen zou delen. Het was nog een geluk bij een ongeluk dat ik dit pand deelde met Sebastiaan en Daphne, want zij waren twee van de weinige vrienden die ik had gemaakt tijdens het eerste jaar van deze cursus. De enige andere vriendin die ik had was Renée Zonderling, en die woonde in Dudley samen met twee koppels die ook dezelfde opleiding deden als wij. Nu ik het daar toch over heb, het was opvallend hoeveel koppels er in dat eerste jaar ontstonden in de groep. Iedereen die niet al een vriend of vriendin had, kreeg een verhouding met iemand uit de groep. De enige twee uitzonderingen waren Renée en ik. Dit betekent inderdaad dat ook Sebastiaan en Daphne met elkaar gingen, wat soms wel eens resulteerde in een gevoel van overbodigheid aan mijn kant, hoewel dat nooit echt serieus te nemen was. Meer van een oppervlakkige aard, want ik wist mezelf wel wat te doen te geven. Dat was maar goed ook, anders was dit boek, zo zeker als het amen in de kerk, wel heel erg saai geworden.
Maar goed, ik kwam daar dus eind September aan en, zoals nog wel vaker het geval zou zijn, regende het die dag. Het was van die druilerige regen die maar niet leek te kunnen beslissen tussen ophouden en doorgaan, maar waar je na vijf minuten wel zeiknat van bent. Sebastiaan en Daphne waren er al ingetrokken voordat ik aankwam en het huisje was, voor zover mogelijk, al redelijk ingericht en van bijna alle gemakken voorzien. Het enige dat ontbrak was een wasmachine, waar ik achteraf wel blij mee was, want enkele van de leukste tijden die ik in Engeland had beleefd waren dankzij deze wasserette, waar ik iedere zondag, samen met Sebastiaan, zat.
"Welkom," zei Sebastiaan toen hij de voordeur opendeed om me binnen te laten, "in dit fraaie kasteel in het hart van het metropool dat Walsall heet. Ik zal je je kamer wijzen."
Ze hadden voor mij de middelgrote slaapkamer gereserveerd welke precies groot genoeg was om al mijn spullen in kwijt te kunnen, en zelfs nog ruimte over had om op de grond te kunnen zitten zodat ik op m�n op een verhuisdoos geplaatste laptop mijn schoolwerk kon doen. Het interieur van deze kamer was, net als van alle andere kamers in het huis, ontstellend treurig. De wanden waren roze geschilderd over een crèmekleurig behang dat hier en daar nog doorscheen, de vloer was bedekt met een beige tapijt met een net iets te druk motief van rode rozen en het meubilair bestond uit een triplex opbergkast, een kaptafel met roestige spiegel en een bed. Van de overige twee slaapkamers was de een twee keer zo groot, en de ander twee keer zo klein als de mijne, en beiden lagen op het oosten, in tegenstelling tot mijn slaapkamer, welke op het westen lag, zodat de weinige zonnestralen die er waren in de middag ervoor zorgden dat ik niet meteen al mijn licht aan moest doen als ik terug kwam van de lessen. Ik gebruikte het licht evengoed niet vaak, want na slechts enkele weken had ik genoeg wijnflessen verzameld om de hele kamer te verlichten, en te verwarmen, met kaarsen, voor welke de lege flessen als kandelaars dienden. Dat verwarmen was ook wel nodig, want het huis was niet warm te stoken, zodat we besloten het gas alleen maar te gebruiken voor het warm water, en niet voor de verwarming. Ook niet voor koken, want we kookten op electrisch - dat was ook nog eens een stuk goedkoper en makkelijker schoon te houden. Dat dat huis niet warm was te stoken was omdat wij in een van de weinige nieuwbouwwoningen in Engeland woonden waar het spookte, naar verluidt. En dat spook hield klaarblijkelijk niet van warmte, vandaar.
Ik was net klaar met het uitpakken van mijn spullen en het aankleden van mijn slaapkamer met een reproductie van een schilderij van Delacroix (Sardanapalus), posters van the Beatles en uitgeknipte (en ingelijste) foto�s van onder andere William Burroughs, om maar wat te noemen om je een idee te geven, toen Daphne binnenkwam. Nu, voordat ik Daphne aan het woord laat, wil ik nog even zeggen dat ik in de verste verte geen kunstkenner ben. Ik weet enkel wat ik persoonlijk mooi vind zonder dat ik enig besef heb van de context of wat het nu eigenlijk voorstelt. Die reproductie van Sardanapalus van Delacroix is simpelweg iets dat ik ben tegengekomen tijdens het lezen in boeken uit de vorige eeuw en het schilderij sprak mij zo aan dat ik er een kopie van wilde hebben. Al zou mijn leven er vanaf hangen, dan zou ik nog geen twee andere schilderijen van Delacroix kunnen opnoemen. Het is gewoon een mooi schilderij, en ik wilde het niet uit de beschrijving weglaten.
"Simon, ik krijg nog geld van je," zei Daphne.
Ik was redelijk verbaasd door deze opmerking zo snel nadat ik gearriveerd was en ze pikte dat gelijk op.
"Het is niet voor mij, hoor, maar voor de huur, het gas & electrisch en voor het servies."
Nog steeds verbaasd over het gebrek aan een goeie timing zei ik: "Ik heb het nu niet. Zal een cheque volstaan of wil je wachten tot ik de mogelijkheid heb om geld te halen?"
"Nee, het is wel goed nu, maar denk er even aan als je geld moet halen, dat je wat meer opneemt, okay?"
Ik knikte. "Ik zal er voor zorgen. Het geld heb je morgen. Laten we nu eerst mijn aankomst eens gaan vieren." En dat gebeurde.
Niemand had zin om te gaan koken en daarom bestelde we een zogeheten Balti, een soort Indiaas eten, bestaand uit rijst en groenten met verschillende soorten saus, variërend van mild tot heet, en een soort plat brood dat Nan-brood heet. En daarbij had Sebastiaan een paar flessen rode wijn gekocht. Hij was, net als ik, ook een groot wijnliefhebber. Tenminste, thuis. Zo gauw hij een pub indook bestelde hij bier om niet uit de toon te vallen, want in Engeland drinkt niemand wijn in pubs, al was het enkel en alleen omdat het meestal stuitend vieze wijn is, zoals ik aan den lijve heb ondervonden. De hoofdreden echter waarom niemand in Engeland wijn drinkt in pubs is omdat pubs proletenplekken zijn & geen proleet die het in zijn (m/v) hoofd haalt om wijn te drinken. Bier is de drank van de arbeider, dat weet iedereen.
"Weten jullie nog van andere mensen die nu aangekomen zijn in Engeland?" Ik stelde de vraag om maar wat te zeggen te hebben, want ik had op dit moment geen behoefte aan stilte, zeker niet aan stilte dat continu doorbroken wordt door gekauw en het getik van bestek op een bord.
"Renée kwam een paar dagen geleden over," zei Sebastiaan. "Ze is hier nog even geweest, ik wist niet hoe snel ik haar weer weg moest werken."
"Het is zo�n saaie," voegde Daphne eraan toe.
Daarin had ze wel gelijk, Renée stond nu niet bepaald bekent om haar communicatieve vaardigheden, eerder om het gebrek daaraan. Ze is wat je noemt een �stille�. Hoewel, als ik haar spreek hebben we elkaar altijd wel wat te vertellen, het is alleen zo dat ze zich gauw geïntimideerd voelt, en al helemaal door Sebastiaan en Daphne, die op een heel andere golflengte zitten dan haar.
"Tevens is het een klaploopster. Ze heeft altijd net te kort geld mee om een avondje uit te kunnen zodat wij degenen zijn die het moeten betalen," zei Sebastiaan nu. "En ze is dik."
Nu viel het even stil in de keuken. Daphne was namelijk ook niet dun te noemen, integendeel, en ze vatte de opmerking aan het adres van Renée persoonlijk op. Sebastiaan wist dat ook en voegde er daarom aan toe: "Bovendien zeurt ze er constant over, maar bestaat haar 'dieet' uit chips en cola."
Ook dat klopte wel, maar dat ze zeurde dat ze te dik was gebeurde slechts sporadisch. In ieder geval niet vaak genoeg om als verwijt opgemerkt te worden. Daphne zeurde er vaker over, maar die opmerking liet ik achterwege en in plaats daarvan zei ik: "Dat valt toch wel mee? En zo dik is ze helemaal niet, volgens mij."
"Ze is dikker dan ik." Daphne wierp een korte blik op haar heupen.
"Maar jij bent niet dik," probeerde Sebastiaan haar wijs te maken. Het lukte natuurlijk niet, maar ze hield nu gelukkig wel haar mond, want ik begon een hekel te krijgen aan dat gezeur van �Wie is Dikker dan Wie�. Het is in ieder geval een quiz die ik altijd zal verliezen, want er zijn maar weinig mensen dunner dan ik. In het Engels is er een woord voor, een woord dat mijn bouw precies weergeeft: lanky, wat zoveel betekent als �mager en lang�. Je begrijpt het wel. "Zijn er nog anderen?" vroeg ik maar weer.
"Iedereen is er volgens mij, tenslotte begint de school al over een paar dagen," zei Sebastiaan en dat was het einde van dat gesprek, keurig om zeep geholpen in slechts één zin.
Ik kreeg onderhand wel zin in een glas wijn en vroeg of iemand anders ook een glaasje lustte. Een overbodige vraag, want het antwoord was wel duidelijk, maar het is zo�n geforceerde beleefdheidsvraag die je moet stellen. Waarom, dat weet niemand, maar zo zijn die dingen nu eenmaal, daar verander je niets aan in je eentje. Buiten was het al pikdonker geworden en binnen was de koude nu echt goed voelbaar, zodat ik besloot een trui aan te trekken. Ik heb maar één trui, een gebreide witte, en het duurde dan ook niet lang voordat ik een glas rode wijn eroverheen gooide, welke een vlek veroorzaakte die ik er daarna nooit meer uit heb gekregen. Om een of andere reden leek dat ook wel een soort teken te zijn, want het was nog niet gebeurd of Daphne zei: "Laten we een spelletje spelen." Wilde fantasieën over een stil gekoesterde hoop op een orgie kwamen bij me op, maar het spelletje bleek niets meer te zijn dan een soort ganzenbord. Jippie... Ik speelde het spel maar halfhartig mee en deed mijn uiterste best, tot vals spelen aan toe, om in het vakje met de put te geraken, me afvragend of iemand me dan zou komen redden. Het spel was overigens een onderdeel van zo�n vijf-in-één spel die je wel eens ziet en wat wel tot een van de meest trieste uitvindingen van deze eeuw gerekend mag worden. Zoveel tragische vrolijkheid is meer dan ik normaliter kan verdragen, en nu ik al flink van de wijn gedronken had werd dat melancholische gevoel alleen maar versterkt. De overige vier spellen waren overigens ook louter gebaseerd op stom geluk en de grillen van de dobbelsteen. Spellen, om kort te gaan, waar ik een vreselijke hekel aan heb. Als het toch alleen maar op geluk aan moet komen, waarom zou je dan spelen tenzij er daadwerkelijk iets op het spel staat? Waarom niet een spel spelen waar het op geluk aankomt, maar waar tevens je hele leven van afhangt? Deze gedachte zou later nog vaker terugkomen, maar op dat moment volstond dat ene idee. Bovendien, wat zou het uit maken als ik wel een potentieel dodelijk alternatief voor ganzenbord had bedacht?
Het was duidelijk voor Sebastiaan en Daphne dat ik er helemaal niets aan vond en dus vroeg Daphne: "Wat wil jij dan doen?" Daar stond ik met m�n mond vol tanden, want om nou te gaan zeggen dat ik zin had in een orgie was zonder twijfel iets te veel van het goede en dus ontweek ik de vraag door te zeggen: "Die vlek op m�n trui, het lijkt wel op zo�n psychologische test, vind je niet? Hoe heet zo�n test ook alweer?"
"De Rorschach Inktvlek Test," zei Daphne.
"Wat zie je er dan in," wilde Sebastiaan weten.
"Eh, nou..." Ik keek eens naar de vlek op de trui en het eerste wat bij me opkwam was dat het leek op een bloedvlek van iemand die gestoken was met een mes, maar dat klonk een beetje fantasieloos, net als �wolk� of �schaap� of �vlek� en dat soort dingen, dus zei ik: "Het is het eerste teken van de Apocalyps, volgens mij." Natuurlijk zei ik dit ook omdat de vlek had geleid tot het spelen van dat verdoemde ganzenbord, wat ik onmiddellijk associeerde met het einde der tijden. "Maar," voegde ik eraan toe, "het kan natuurlijk ook een kwak sperma van een zieke olifant zijn." Deze opmerking boekte iets meer succes dan de vorige, want Sebastiaan moest er om lachen. Daphne zei: "Dan wel van een heel erg zieke olifant."
"Wat zie jij erin," vroeg ik aan Daphne.
"Een vlek."
Ja, daar gaan we dus alweer. �Een vlek.� Voor mij was dit de aanwijzing om maar over iets anders te beginnen, hoewel me niets te binnen schoot dat ik had kunnen zeggen. Gelukkig was Sebastiaan er nog, die het geheel weer in betere banen wist te leiden door te zeggen: "Een bloedvlek dan, van een meisje dat net voor het eerst ongesteld is geworden tijdens een les Duits. En ze durfde niet zomaar weg te lopen tijdens de les, zeker niet omdat de vlek op zo�n opvallende plaats zat. Bovendien dacht ze dat de leraar helemaal geen sympathie had voor meisjes die net ongesteld waren geworden."
"Maar..." zei ik nu, omdat ik wist dat dit niet alles zou zijn en Sebastiaan, in al zijn bedorvenheid, er nog een onzedelijke draai aan zou gaan geven.
"Maar in werkelijkheid geilde de leraar op zulke meisjes en kon hij het ruiken dat ze ongesteld was, zodat hij zich genoodzaakt voelde de les voortijdig af te breken om naar de wc te gaan en zich daar af te trekken."
"Ja, zo kan �ie wel weer, hoor." Daphne voelde zich bedreigd door wat Sebastiaan zei, maar hij, net als ik, kon er alleen maar om lachen. "Jullie willen dus geen ganzenbord meer spelen?"
"Neuh," zei ik, "niet bepaald."
"Ja, wat dan? Ik heb geen zin om een domme wijnvlek te gaan bespreken hoor."
"Ik heb wel een idee," zei ik. "Laten we een kwis doen. Een Intellectuele Kwis, zeg maar."
"Begin maar," zei Sebastiaan, die niet verwachtte dat ik zo snel met iets intellectueels op de proppen zou kunnen komen. Hij had gelijk.
"Geef me even, dan verzin ik wel iets." In een wanhopige poging iets te verzinnen dat de moeite van het vragen waard was kwam ik met het volgende: "Wie zei: �Zeker doodgeboren?� toen zijn vrouw Annabella van hun eerste kind beviel, nadat hij haar al verteld had dat hij wenste dat zij en het kind tijdens de bevalling zouden bezwijken?"
"Hè, wat luguber!" Opnieuw voelde Daphne een zekere bedreiging.
Sebastiaan negeerde haar en antwoordde: "Byron."
En dat klopte dus ook. Ik had van tevoren wel kunnen weten dat het geen zin had om Sebastiaan iets over de Romantiek te vragen, want er waren maar weinig dingen daarover die hij niet wist. Ikzelf wist, hoewel ook geïnteresseerd in de Romantiek, lang niet zoveel over de werken uit die tijd, de vraag die ik stelde was een van de weinige feiten over Byron geweest die ik kende, hoewel het algehele gevoel dat daarvan uitging dichter bij mijn gemoedstoestand lag dan bij die van Sebastiaan, maar dat zal in de loop van dit verhaal wel meer blijken, en het heeft dan ook geen zin om dat nu al uit te gaan leggen. "Inderdaad, Byron," zei ik tegen Sebastiaan, "nu jij."
"Nee," zei hij. "Wat hebben we eraan? Niets! Er is niets dat we elkaar kunnen vragen zonder dat we van de ander weten dat hij het wel, of juist niet weet. Dat idee van jou was doodgeboren." Hij schonk zich nog een glas wijn in en nam een slok. Het halve glas was alweer leeg. "Bovendien kan Daphne er niet aan meedoen, met vragen als deze."
"Je wilt het dus universeler hebben?" Hiermee had ik hem redelijk klem gezet. Sebastiaan was iemand van het Individualisme en termen als grootste gemene deler of dingen die universeel waren, waren een gruwel voor hem. Er was maar één uitweg mogelijk voor hem, en die koos hij dan ook. Hij lachte en schudde zijn hoofd, alsof ik degene was die het niet had begrepen. Soms had hij daar wel gelijk in, maar dit was een van de keren dat dat niet het geval was. Echter, het was natuurlijk onzinnig om op dit onderwerp door te gaan, dus ik probeerde weer terug te komen op de beginvraag, maar maakte daarbij een fatale fout door te zeggen: "Zeg het maar, wat wil jij dan gaan doen?"
"We hoeven helemaal niets te doen," antwoordde hij. En dat was ook zo. Door het ongelukkig stellen van de vraag was ik nu wel in een hoek gedrukt en tevens was dit het einde van het gesprek.
"Okay," zei ik. "Ik ga denk nog even mijn kamer inrichten." En met een paar passen was ik boven, in mijn slaapkamer, omgeven door de dingen die ik die middag had opgehangen en waar ik met de beste wil van de wereld geen verbeteringen of veranderingen in kon maken. Mijn kamer was al perfect ingericht en dus was het wel duidelijk dat ik alleen maar wilde ontsnappen, hoewel toen ik nog beneden zat ik overtuigd was van het idee dat ik de inrichting nog kon perfectioneren. Zo zie je maar weer hoe je eigen gedachten je voor de gek kunnen houden. Dit is ook precies de reden dat dit verhaal nooit echt autobiografisch kan zijn; de herinneringen zoals ik die heb zullen altijd verschillen van de herinneringen die andere mensen aan dezelfde gebeurtenissen hebben. Tenslotte zijn we allemaal de held in ons eigen verhaal, en ik ben daarom logischerwijs de held in dit verhaal. Soms.
HOOFDSTUK 2
De eerste dag van school, welke goddank viel op een woensdag, en niet op een maandag, was in Dudley en tevens de eerste keer dat ik de rest van mijn klas weer eens zag. Misschien zou het helpen als ik zou vertellen dat we elkaar al kenden van het vorige jaar, wat tevens het eerste jaar van de opleiding was, maar in z�n geheel in Nederland plaatsvond. Dit eerste jaar in Engeland was dus tevens het tweede jaar van de opleiding, en we kenden elkaar dus al een jaar. Dit is geloof ik wel duidelijk. Nu ik al die mensen weer zag, en veel van de mensen elkaar ook weer voor het eerst sinds een tijdje zagen was het een gekeuvel van jewelste, waar ik ook aan meedeed. Met tegenzin. Al dat gezeur van "Hoe is het met jou?" en "Wat heb je allemaal gedaan in de vakantie?" etcetera was nou niet iets waar ik op zat te wachten. Nee, het liefst had ik hun aanstootgevende optimisme vakkundig de kop ingedrukt, maar ik deed het niet. Waarom niet? Omdat ik laf ben. Daarom niet. Ik denk meer dan dat ik doe. In mijn hoofd mag ik dan de held zijn van talloze stoere verhalen, maar in werkelijkheid ben ik te laf om zonder hulp de straat over te steken. Goddank speelt dit verhaal zich grotendeels af in mijn hoofd.
Om al dat optimistische leed nog wat erger te maken besloot de docent tot het volgende. Omdat we uit het buitenland kwamen moesten over onszelf vertellen. Waar we vandaan kwamen, waarom we deze opleiding kozen en wat persoonlijke dingen, voor zover we wilden. Dat was niet alleen aardig voor de leraar, maar ook voor de andere, Engelse, leerlingen die in dezelfde groep zaten. De meesten vertelden blij over al deze onderwerpen: "Mijn naam is Sjoerd Badiera en ik woon bij mijn ouders in Delfzijl, maar nu natuurlijk niet!" [Zenuwachtig gelach van Sjoerd volgt voor anderhalve seconde.] "Eerst deed ik Nederlands, maar dat vond ik niet zo leuk en nu doe ik dit en ik hoop dat ik dit wel leuker zal vinden. [Nog wat gezenuwpees ten teken dat Sjoerd klaar is met praten.]
"Hm," zei de docent zonder zelfs maar interesse te veinzen. "En jij, eh, Jeanette? Wil jij wat over jezelf vertellen?"
"Ik heet dus Jeanette Cregel en ik woon in Amsterdam en ik ben aan deze opleiding begonnen vlak nadat ik het VWO heb gedaan en ik heb twee katten en de ene heet Wippes en de ander heet Nukkes en allebei zijn ze rood. Met een beetje wit. Ja. [Jeanette zoekt druk in haar tas op zoek naar foto�s van deze twee katten, maar de docent gaat alweer door naar het volgende slachtoffer.]"
"Eh, Marcus?"
"Ja?"
"Wil jij wat over jezelf vertellen?"
"Ja hoor. [Marcus lacht dommig om z�n eigen grap]"
"..."
"Nah, ik ben Marcus Deflatie, ik woon in een stuk van Nederland waar de beschaving nog niet is doorgebroken maar dat vind ik niet erg want ik ga altijd naar Amsterdam en dan ga ik uit met mijn vrienden. [Marcus kijkt om zich heen met een blik van �ik heb vrienden.� Jammergenoeg heeft hij die niet in deze klas, op zijn lelijke vriendin na.]"
En zo maar door, het hele alfabet langs. Ik had er geheel geen zin in. Integendeel. Ik wilde helemaal niemand ook maar iets vertellen over mezelf, en ik wilde zeker niets aan de neus hangen van zo�n halfgeschoolde Engelse aap die hier ons nu les kwam geven. Maar mijn naam werd genoemd en ik moest kiezen tussen stikken of kotsen.
Ik kotste. Of kokhalsde eigenlijk, want er kwam niet echt veel uit mijn maag. De docent was volledig van zijn stuk gebracht. Dit was nog nooit gebeurd! Enkele van de leerlingen keken me zo sympathiek mogelijk aan, wat mijn gesteldheid niet verbeterde en dus ging ik nog een keer over m�n nek. Ditmaal kwam er wat gelige gal uit. "Voel je je okay?" vroeg de docent en ik kon wel janken van treurigheid. "Ga maar even naar de wc," sprak hij nu. Ik stond op en liep het lokaal uit. Net toen ik de deur dicht deed zei iemand: "Zouden het de zenuwen zijn geweest?" Een hysterische lach kon ik nog net ombuigen tot hevig gehoest dat ik lang genoeg volhield om de wc te bereiken.
In de wc veegde ik mijn mond schoon en spoelde eens met water terwijl ik dacht dat nu waarschijnlijk iedereen met hun gedachten bij mij zou zijn. Wat zou ik eens kunnen doen om die gedachten te vertrappen? Om die gedachten kwaad aan te doen? Ik stak een sigaret op en viste uit één van de spoelbakken een oude Playboy die iemand, ongetwijfeld een zeer tragisch persoon, daar had achtergelaten. Masturberen? De gedachte sprak me niet aan op dat moment, hoewel het op zich een goede actie zou zijn geweest. Het lokaal dat denkt: "Als het maar goed met hem gaat," terwijl ik onderwijl nog eens twee bladzijden van de Playboy aan elkaar plak.
Uiteindelijk deed ik helemaal niets, maar wachtte ik tot er naar mijn idee genoeg tijd verstreken zou zijn en keerde ik weer terug naar de les. "Gaat het weer?" vroeg de docent. Ik knikte en ging weer zitten. De werkelijke les was al begonnen, dus hoefde ik niet meer �iets over mezelf� te vertellen. De opzet, voor zover die er was geweest, was geslaagd. Deze docent was overigens dezelfde als ik al eerder opnoemde en ik kwam net aan nadat hij zijn boeken, met titels als Woeste Nachten in het Donker, en Klinkende Gillen Zonder Mond, je kent het type boeken wel, aan de man had geprobeerd te brengen. Goddank had ik dat ook gemist. En nu all introducties en andere vormen van nutteloos tijdverdrijf waren opgebruikt, moest hij wel beginnen met lesgeven.
"De Kunst van het Schrijven is het weglaten." begon de docent nu zijn betoog. "Of, omgedraaid: de kunst van het weglaten is het schrijven. Wat wordt hiermee bedoeld? Iedereen hier wil graag schrijven, maar wat houdt dat in? Wat houdt het schrijven an sich in, in deze? Eén ding is zeker, schrijven is de kunst van het weglaten, maar dus ook omgekeerd: weglaten is de kunst van het schrijven. Dus laten we eens beginnen met dingen weg te laten: Schrijven is het weglaten. De vraag rijst natuurlijk wat je moet weglaten en nu gaat het niet zozeer om het weglaten van woorden of zinnen, maar om het weglaten van onnodige informatie. Dingen, zogezegd, waar de lezer niets aan heeft en die dus alleen maar het verhaal in de weg staan. Ik zou zelfs verder willen gaan en het als volgt willen stellen: de plot staat het verhaal in de weg en is daarom onnodig informatie, welke dus consequent weggelaten dient te worden. Om het aloude voorbeeld van E.M. Forster maar weer eens uit de kast te plukken: The king died and then the queen died is a story. But the king died and then the queen died of grief is a plot. De lering die we hieruit kunnen trekken is dus de volgende: of grief is onnodige informatie en kan dus weggelaten worden. Het verhaal is evengoed wel duidelijk en de intelligente lezer, waar we ons natuurlijk allemaal op richten, begrijpt evengoed het idee wel. Het is eventueel natuurlijk ook mogelijk het geheel nogmaals om te draaien en te zeggen dat het verhaal de plot in de weg staat, maar daarmee kom je niet echt snel veel verder, want zonder verhaal geen plot. Hou dat idee evengoed in gedachten want voor de volgende keer verwacht ik dat jullie een plot schrijven zonder verhaal."
De leerlingen in de groep keken eerst verbaasd naar elkaar en daarna evenzo verbaasd naar de docent, alsof ze verwachtten dat hij nog verder zou gaan; dat er een duidelijke conclusie aan zou worden gebreid waarin het gehele verhaal in één zin, of liefst één woord, werd samengevat. Desnoods waren ze bereid een opdracht te krijgen - iets waardoor ze wisten wat van ze werd verwacht, want nu hadden ze geen enkel idee. Ik ook niet. Het enige dat ik dacht was dat die man waanzinnig was, maar ik kon geen woord uitbrengen. Uit lafheid, natuurlijk, maar ik zat daar maar met m�n mond op half zeven me af te vragen wat we moesten doen. In Godsnaam! Mijn paniekaanval maakte al plaats voor een woedeaanval, maar beiden bleken overbodig; één leerling, die iets slimmer en brutaler was dan de laffe, domme rest, vroeg tenslotte aan de docent: "Wat moeten we nu doen?"
"Dat lijkt me nogal duidelijk," zei hij, "jullie moeten een verhaal schrijven zonder plot, in niet meer dan 500, maar ook niet minder dan 1000 woorden. Ingeleverd aan het einde van de les. Volgende keer krijg je ze terug."
Nadat hij dit had gezegd begon iedereen, nu de opdracht min of meer duidelijk was (minder dan 500 en meer dan 1000 woorden?), druk te zoeken naar een pen of papier, of allebei, maar vooral waren ze op zoek naar een idee voor een verhaal zonder plot. Ik wist wel dat we onmogelijk konden winnen, en om dat nog duidelijk te maken voegde de docent nog iets aan toe aan de opdracht: "En denk eraan: Er mag geen onnodige informatie in je stuk staan! De kunst van het schrijven is het weglaten van onnodige informatie!"
Ik draaide me naar Sebastiaan en herhaalde tegenover hem wat ik al had bedacht: "Die vent is gek!" fluisterde ik veel te luid. "Wat is dit voor opdracht? Wat is dit voor les?" Sebastiaan, die, in tegenstelling tot mij wel zijn �cool� behield, zei: "Lieve jongen, wat kan jou het schelen? Kijk eens naar die docent daar, met z�n rare Magnum P.I.-snor & Art Garfunkel-haar. Denk je dat hij mij gek kan maken? Heb je wel eens een boek van hem gelezen?"
"Nee," antwoordde ik, naar waarheid.
"Nou, kijk eens hier." Sebestiaan pakte een boek uit zijn tas. Machteloze Messen met een Gevel heette het, geschreven door Trevor Mulligan. Op de achterkant stond een korte samenvatting van het verhaal: In de post-apocalyptische wereld van na de Bom geldt er maar één wet: overleven. Matt Denim is de leider van de groep de Gevels; genoemd naar de enige menselijke bouwwerken die nog overeind stonden nadat de wereld met één druk op de knop werd weggevaagd. Zij vertegenwoordigen het laatste restje beschaafde menselijkheid, maar ze worden bedreigd door de Messen; een groep moordenaars en verkrachters die al plunderend door de wereld trekken en iedereen vermoorden die ze tegenkomen. De groepen zijn al sinds het einde der tijden in constante staat van oorlog maar nog nooit was de strijd zo hevig. Wanneer Matts vrouw wordt ontvoerd is er nog maar één ding dat hij kan doen: in het hol van de leeuw proberen haar te bevrijden.
"Juist ja. Ik zie dat hij wel al een plot zonder verhaal kan schrijven, maar heb jij al een idee voor een verhaal zonder plot?"
Sebastiaan lachte. "Het is zo simpel!" Na een verbaasde blik van mij voegde hij er nog aan toe: "Het Leven!!! Het Grote Verhaal zonder plot!"
"Ah," zei ik. "Natuurlijk. Het leven. Okay." En ik begon te schrijven. Deze onthulling maakte ook duidelijk dat je juist geen idee moest hebben voor een verhaal zonder plot, maar er zat nog wel een kink in de kabel: het grootste gedeelte van het leven bestaat uit onnodige informatie, dus puur over het leven schrijven ging ook niet. Toen kreeg ik een idee: De boeken van de Markies de Sade zijn, in essentie, samengevat, zeg maar, voor het volk, ook verhalen zonder plot. Natuurlijk hebben ze wel een plot, maar dat was gemakkelijk genoeg te omzeilen. Het verhaal was af, de opdracht gedaan. Met dit idee was het een makkelijk schrijven geworden. Dacht ik, want natuurlijk was er nog de antithese tussen het weglaten van onnodige informatie en het weglaten van de plot, wat de opdracht in feite onmogelijk maakte. In wezen is alle informatie die in een boek voorkomt nutteloos als deze niet naar een doel toe leidt, en als er een doel in het verhaal zit heeft het verhaal een plot. Dus zonder plot leidt alle informatie nergens naar toe en is dus nutteloos.
Ik dacht nog wat verder na over dit probleem en keek onderwijl eens om me heen. Bijna iedereen zat over zijn (m/v) papier gebogen, maar slechts weinigen hadden daadwerkelijk iets op papier staan. En als er al wat stond, dan was dat vaak niet meer dan slechts een zin of twee. Het enige dat mij nog restte was ook maar te gaan schrijven, zij het met tegenzin. Dit was toch zeker niet wat ik had verwacht van een cursus creatief schrijven. Ik dacht dat het leuk zou worden. Dat we allemaal onze fantasie op de vrije loop mochten laten gaan, maar dit viel bitter tegen. Misschien wordt het later wel beter, dacht ik toen ik de eerste zinnen op papier had gezet: Hij kotste. Niet omdat hij ziek was, maar omdat de gehele entourage waarin hij zich bevond daartoe uitnodigde.
Ik was wel benieuwd wat de docent hiervan zou maken. Zou hij weten dat het autobiografisch was wanneer hij het zou lezen? Ik kon het nog wel duidelijker maken: Het was een grove fout geweest op deze eerste les van het nieuwe jaar te verschijnen, dat had hij nu wel door. Vooral de leraar was een verschrikking; die bralde enkel incoherente onzin en gaf de meest ridicule opdracht ooit door een leraar uitgedeeld: Schrijf je autobiografie in tussen de 10 en 15 woorden. Er zat niets anders op dan kotsen voor hem - als ontsnapping uit deze situatie, en, zoals al gezegd, omdat de hele entourage daartoe uitnodigde. "Gaat het?" vroeg de leraar. Gaat het! dacht hij. Gaat het! Nee, natuurlijk gaat het niet, maar niet voor de redenen waarom jij denkt dat het niet zou gaan, domme pik!
Mocht dat eigenlijk wel, �pik� schrijven in Engeland? Gezien de puriteinse natuur van het land leek het me onwaarschijnlijk dat zoiets gewaardeerd zou worden. Dus moest het er zeker in, want de docent was natuurlijk een domme pik. "Ga maar wat water drinken," sprak de leraar nu onzeker omdat hij nog steeds geen antwoord had gegeven. Hij stond op en liep naar buiten toe, onnodig veel kabaal makend op de houten vloer door op z�n hielen te gaan lopen, zodat het hele gebouw als door een aardbeving bevangen leek. Hij wist dat dit veel leraren tot wanhoop kon drijven, want er iets van zeggen kon natuurlijk niet, maar ondertussen was de les wel mooi verstoord. Je kunt niet dicteren hoe iemand moet lopen en zeker niet als die persoon ook nog eens eruit ziet alsof hij net gekotst heeft.
Eigenlijk had ik er onderhand alweer genoeg van. Dit schrijfwerk was voor mij niets minder dan een gruwel. Had ik genoeg woorden? Na een snel tellen bleek van wel. Dit gedrocht viel buiten de marge van 500 tot 1000 woorden, dus was ik klaar met schrijven. En net op tijd, want de leraar vroeg iedereen de pennen neer te leggen en de blaadjes naar voren door te geven. Veel gekreun en gesteun klonk op uit de groep van mensen die niets hadden kunnen bedenken, of gewoonweg te langzaam schreven en het geheel nog niet af hadden. Of van mensen die het wel afhadden, maar het nog in het net wilden schrijven. Overigens, aan dat soort mensen heb ik altijd een schrikbarende hekel gehad. Van die mensen die eerst ik weet niet hoe lang bezig zijn met het schrijven van God weet wat en daarna nog eens een keer het geheel in het net willen schrijven. Vaak falen dat soort mensen meer dan nodig is. Niet alleen omdat ze het nooit af hebben, maar ook omdat ze gewoonweg te achterlijk zijn. Dood mogen ze van mij. Allemaal. Dat meen ik.
Met deze vrolijke noot was les afgelopen en omdat we voor het eerst weer met de hele groep waren gingen we wat drinken in het café dat op de faculteit zelf was, de Students Union. Het café leek regelrecht afkomstig uit de jaren �50 en was ingericht met veel chroom, rode nepleren bankjes, een jukebox en een klein podium waar iedere dinsdag wat te doen was. Op een aanplakbiljet dat er hing was te zien dat gisteren Wunsi the Hypno-dog from Austria te zien was geweest. Tevens zou Wunsi nog eens te zien zijn over vier weken. Een vaste gast blijkbaar, wat mij geenszins gerust stelde, maar mij wel in staat bracht deze Oostenrijkse Lassie met eigen ogen te aanschouwen, wat ik later ook zou doen. Maar nu moest ik mij eerst een weg banen door deze avond, bekneld tussen mensen waar ik geen affiniteit mee had en gesprekken voerend met een dergelijk saai karakter dat coma-patiënten er nog een puntje aan konden zuigen. In ieder geval zou één kant van het gesprek te pruimen zijn, want Sebastiaan zat naast me aan de rechterkant. Aan de linkerkant ging Renée zitten. Sebastiaan mocht Renée niet, en Renée Sebastiaan niet, maar allebei mochten ze mij om onverklaarbare redenen, en ik was onmiddellijk in dubio over met wie ik nu een gesprek aan zou knopen. De keus viel op Sebastiaan want, zoals ik al zei, ik ben een lafaard en Renée kon ik makkelijk aan, maar Sebastiaan niet, dus kon ik beter Sebastiaan een plezier doen door met hem te praten, dan nu met Renée een gesprek te voeren. Eh, hallo? Ben je er nog, lezer (m/v)? Ik praatte met Sebastiaan.
"Wat heb jij eigenlijk geschreven?" vroeg ik aan hem.
"Zoals ik al zei: over het Leven."
"Jaaa, maar wat?"
"Wil je dat ik het hier nu voor je opdreun? Ik weet het niet zo precies meer, hoor. Ik weet niet wat je van me verwacht..."
"Een korte samenvatting van het voorafgaande."
"Wat wil je drinken?"
"Doe maar een glas wijn."
"Rooie?"
"Rode."
Lichtelijk verbaasd over deze vreemde wending in dit gesprek zag ik mijn nu gedwongen me tot Renée te richten en met haar te praten over koetjes en kalfjes, want als ik ook maar een millimeter dieper ging dan dat raakte ze me alweer kwijt, en daar had ik niks aan. Niet voordat Sebastiaan terug was (wie dan leeft, die dan zorgt).
Het �gesprek� met Renée duurde even voort tot ik zei: "Renée, hou nou je mond maar weer want ik krijg hoofdpijn van je gezever." Ze keek even verbaasd op, maar dacht toen dat ik het als grap had bedoeld en probeerde erom te lachen zonder ook maar enige vorm van vrolijkheid ten toon te spreiden. Echter, ik kreeg inderdaad hoofdpijn van haar gelul en het was helemaal geen grap. De tragische werkelijkheid, zeg maar, die door treurige optimisten zelden (nooit) begrepen wordt. Alsof ze een soort blokkade in hun hoofd hebben die de werkelijke triestheid van de mededeling weigert te registreren en er in een verdrietige poging tot begrijpen er maar een komische draai aan probeert te geven, maar vaak jammerlijk faalt. Ik heb ze lief, diep in mijn hart, maar nu even niet.
Ik hoopte dat Sebastiaan gauw terug zou komen met m�n rode wijn. En dat deed hij. Ik klokte het glas in één keer leeg en dat bleek een grove fout te zijn. Zoals ik je al heb verteld is wijn in pubs, tenzij het uit een fles wordt geschonken, niet te hachelen, en zo ook deze wijn. Ik kreeg een smaak in m�n mond die nog het beste te beschrijven valt als een combinatie tussen chloor en kwik. (Niet thuis uitproberen, hoor! Blijf van de wc-reiniger en de thermometer af!) Tegelijkertijd veranderde mijn adem in de meest afschuwelijke vorm van halitosis welke de mensheid ooit had meegemaakt sinds Ford Madrox Ford en voelde ik mij volstrekt machteloos om er iets aan te doen. Mijn adem was al niet al te best vanwege mijn kots-avontuur, maar nu was het wel heel erg geworden. De enige manier om het te verbergen was een sigaret opsteken en voor de rest mijn mond maar dicht proberen te houden. "Ik moet even naar de wc," loog ik om ertussenuit te kunnen glippen en ik stond op en liep naar buiten alwaar ik een boer liet die de hele faculteit op haar grondvesten deed schudden. Deze wijn was waarlijk bereid door de duivel zelf.
Buiten deed ik nog wat wanhopige pogingen wat frisse lucht in te ademen en zo mijn adem wat te verbeteren maar het leek geen baat te hebben, net als de sigaret. De smaak bleef, en de stank ook. Er was niets meer aan te doen. Bovendien was er zo veel tijd verstreken dat mijn trip naar de wc verdacht begon te worden en dus zag ik mij noodgedwongen weer terugkeren naar de pub en weer plaats nemen tussen Renée en Sebastiaan. Nog steeds durfde ik niets te zeggen uit angst dat mensen spontaan dood neer zouden vallen dus staarde ik wat leeg voor me uit en was het pakje van de sigaretten plotseling waanzinnig interessant geworden voor me. Gelukkig was Sebastiaan in gesprek met Daphne en voerde Renée een halfzachte conversatie met één van de gedrochten uit mijn groep; voorlopig was ik nog gered. Maar voor hoe lang, vroeg ik me af.
Net toen ik besloot maar helemaal niet meer te ademen omdat ik bang was dat zelfs die adem mensen tot kokhalzen aan zou zetten kreeg ik het lumineuze idee nog wat te drinken te bestellen aan de bar, teneinde mijn adem te maskeren onder een walm van alcohol. Sebastiaan en Daphne hadden allebei hun bier nog niet op, dus voor hun hoefde ik niets te bestellen, goddank. Terwijl ik naar de bar toeliep bedacht ik wat ik het beste zou kunnen drinken toen ik me realiseerde dat de barkeeper misschien wel spontaan een hersenbloeding zou kunnen krijgen van mijn huidige adem. Even aarzelde ik, maar de barkeeper had me al gespot en waagde mij te gebaren wat ik wilde hebben. "Een dubbele whisky," mompelde ik zo voorzichtig als ik kon. De barkeeper verstond het niet en dus herhaalde ik mezelf iets luider. De barkeeper keek even heel erg vies (Mijn adem!) en schonk toen voor me in. Ik betaalde maar durfde niet op het wisselgeld te wachten, en al helemaal niet mijn mond nogmaals te openen en dus liep ik weer terug naar mijn plaats, onderwijl de whisky in mijn maag leeggietend. Tevens probeerde ik er wat mee te gorgelen, wat geen succes was en resulteerde in tranende ogen en een zere keel. Vanavond had God niets met mij op, dat was wel zeker. Zijn grote, zware cowboylaars (met sporen) had mij een flinke trap gegeven en ik zou mezelf moeten zien te redden. Ik deed mijn best, maar het hielp niet echt. Ik zag de mensen denken: "Jeetje! Die stinkt even uit z�n bek zeg! Niet normaal meer!" terwijl ik nog steeds niets had hoeven zeggen.
Tot mijn grote geluk besloten Daphne en Sebastiaan om naar huis te gaan en ik volgde ze blij. Tegenover hen zou ik me makkelijker kunnen verdedigen met het wijn argument en bovendien zou ik thuis mijn tanden tot het einde der dagen kunnen poetsen. Halleluja! Misschien was het allemaal zo slecht nog niet.
HOOFDSTUK 3
En inderdaad, zo slecht was het allemaal nog niet. De volgende dag moesten we weer naar de universiteit (om één of andere reden hadden we �presentieplicht�, hoewel niemand goed wist waarom) en sprak ik weer eens met Renée. "Hé Renée! Hoe gaat �t ermee?" begon ik mijn afschuwelijke openingszin. Renée keek onwillig, dus probeerde ik wat simpelers: "Werd het nog leuk, gisteren in Dudley?"
"Ja hoor," zei ze.
"Ah."
Ja, wat ik hier verder nog aan toe moest voegen was me niet helemaal duidelijk. In principe kun je natuurlijk hier rustig op voortborduren en een gezellig klein gesprekje vrolijk laten voortkabbelen, maar dan moet je wel een gelijkgestemde ziel tegenover je hebben, want anders praat je toch maar voor jezelf, en dat doe ik een stuk beter zonder haar. Zo is dat. Maar goed, ik deed een hernieuwde poging. "Die les van gisteren was toch wel waanzinnig, vind je niet?"
"Viel wel mee."
"Maar dat verhaal zonder plot en zonder onnodige informatie schrijven, in minder dan 500, maar meer dan 1000 woorden, dat vond je toch wel vreemd?"
"Ik kan sowieso niet schrijven."
"Hm. Verder ook geen eigen mening ofzo? Dat je zegt: �Ik vind dit-en-dat�?" deed ik een noodsprong teneinde een reactie te ontlokken.
"Huh?"
Veel simpeler dan dat kon ik het toch echt niet brengen en ik besloot het maar op te geven en het geheel over een totaal andere boeg te gooien: stilte. Dat bleek te werken want op mijn zenuwen werkende antwoorden gaf ze niet meer.
Hoera.
Dit brengt me trouwens nog op een ander, hieraan gerelateerd, onderwerp, namelijk �mijn generatie�, om het zo maar eens te noemen. Het zit ongeveer als volgt inelkaar. Misschien kun je je �generatie nix� nog herinneren. Een waanzinnig label en een wanstaltige kutvertaling van Douglas Coupland�s �Generation X�, maar waar het op neerkwam was dat de generatie daarvoor dus dacht dat die generatie (generatie X dus) een groep jongelui was die geen donder deden en nergens voor wilden deugen. Het boek van Coupland maakte duidelijk dat die generatie wel degelijk ideeën en idealen had. Nu zijn we dus alweer een x aantal generaties verder (ik bedoel, je had de patatgeneratie, en de videogeneratie en God weet wat allemaal nog meer voor sub-sub-sub afsplitsingen) en nu zitten we in generatie �C�. En die �c� staat voor complacent wat �zelfgenoegzaam� betekent, wat deze generatie dus ook is. Individualistisch op het absurde af, burgerlijk (truttig), en met een houding van �Nou en?� Het kan ze allemaal niets meer schelen. De wereld vergaat (nou en?), dankzij AIDS kan niemand meer vrijen zonder rubber (nou en?), ontbossing van de wereld leidt tot het uitroeien van alles dat leeft (nou en?), en ga zo maar door. Ter verdediging willen ze er eventueel (als je aandringt) nog wel iets aan toevoegen: "We weten niet beter." Met andere woorden: "Als ik maar binnen ben interesseert het me voor de rest geen reet." Nu ben ik laf (zoals je weet), maar ik ben niet zo zelfingenomen dat niets me meer kan schelen en dat alles dat net buiten mijn directe gezichtsveld is daar van mij ook moet blijven, en zeker niet opgenoemd mag worden. Neenee. Ik ben dan laf, maar ik heb wel emoties die verder reiken dan slechts een drift tot voortplanten en zelfbehoud. Veel verder. Ik bedoel: HET KAN MIJ SCHELEN!!!
Nou, en Renée kon het dus niets schelen. Renée was zelfingenomen en was niet bereid om ook maar een flard van andermans (mijn) ideeën in zich op te nemen. Geenszins. Dat was �te moeilijk�, �te vreemd�, �te hoog gegrepen voor haar�. Godverdomme, en ze meende het ook nog eens!
Waar het toe te herleiden valt, volgens mij, is een soort faalangst, of een angst voor het realiseren van je eigen menselijkheid. "Het scheelt me niks," of: "Mijn schuld is het niet." Ja, wat ze bedoelen is: "Ik wil er niets aan doen, want zolang ik er niets aan doe kan ik blijven denken dat ik er iets aan kan doen." Begrijp je wel? Het interesseert ze niet want als ze zich er wel voor zouden interesseren dan zouden ze in één keer zo veel op zich af krijgen dat ze wel eens depressief zouden kunnen worden en dan moeten ze weer naar de dokter om Prozac te halen en een ziektekostenverzekering is al zo duur en Prozac wordt ook nog eens een keer niet vergoed en dan blijven ze dus depressief, of raken ze verslaafd aan die Prozac en glijden ze langzaam af naar sterkere drugs en slikken ze pardoes een keer een heel buisje aspirines leeg waardoor ze aan een maagbloeding overlijden. En dat willen ze niet. �Ze�, �mijn� generatie.
En dankzij al die angst weigeren ze verder te kijken dan hun neus lang is en voelen ze zich daar desgevraagd �gelukkig� bij. Je verzint het niet, en toch is het zo.
"Hé! Flexibel!"
Marcus Deflatie�
"We hebben hier les, niet in Timboektoe!"Zonder erg was ik in gedachten verzonken doorgelopen voorbij het lokaal waar we les hadden. "Hé Marcus, waar ligt Timboektoe?" (Zwijgen, lul! Niet praten met hem!) Marcus lachte dommig. "Mafkip," zei hij.
"Nooit van gehoord, Mafkip. Welk continent is dat?" (Nou doe je het weer! Niet praten met hem! Zwijgen! Doorlopen! Zoek een plaats en doe er lang over om je tas uit te pakken! Doe alsof je naar je pen zoekt!)
HOOFDSTUK 4
De jaren �90 waren een bijzonder dodendecennium - het aantal beroemdheden dat in het begin tot het midden van het decennium het loodje liet waren talloos: Manke Nelis, Frank Zappa, Alec Guinness, Kurt Cobain, River Phoenix, Richard Nixon, Dean Martin, Gerard Thoolen, Leen Jongewaard, Ton Lensink, Jerry Garcia, Raoul Julia, John Candy, Marlene Dietrich, Caesar Romero, Burgess Meredith, Anthony Perkins, Burt Lancaster, Marcello Mastroiani, Mobutu, Rabin, Jeff Buckley, Ischa Meijer, Annie M.G. Schmidt, Ien Dales, W.F. Hermans, Versace, Alan Ginsberg, Timothy Leary, William S. Burroughs, James Stewart, Prinses Diana, Moeder Teresa, Dolf Brouwers, John Denver en God weet wie nog meer. Echter, het staat in geen verhouding tot het aantal mensen dat had moeten overlijden. Zoals, bijvoorbeeld, het dikke monster dat zich de eigenaresse van de wasserette placht te noemen. Dit wanstaltige product dat nog het meest deed denken aan DNA-experimenten die verschrikkelijk verkeerd hadden uitgepakt, zag eruit als een kruising tussen een zeekoe en een varken, met een stem waar de gemiddelde brulaap (of hyena) jaloers op zou zijn geweest. Tevens was ze altijd chagrijnig, of in ieder geval zeer wantrouwend tegenover alles dat vreemd was, zoals Sebastiaan en ik, maar in principe tegenover alles dat niet het degoutante dialect van Walsall sprak. Later zou het met dat wantrouwen weer wat beter gaan, toen ze erachter kwam dat we hier niet waren om haar te overvallen of te verkrachten (alsof!), maar gewoon om onze was te doen. Echter, de stem bleef. En luid. Nu ik erover nadenk werd die stem iedere keer dat we daar kwamen luider, alsof ze in eerste instantie door ons geïntimideerd was geweest en ze haar stem probeerde te beheersen (wat niet erg lukte, en pas achteraf duidelijk werd), maar dat ze later haar zelfvertrouwen terug won en weer op normale megafoonsterkte schetterde als een ontstemde trompet.
Dat kadaver had van mij ook dood mogen gaan, liefst na een lange lijdensweg waar een longkankerpatiënt nog een puntje aan zou kunnen zuigen. Nu weet ik wel dat dit allemaal wat hard klinkt, maar ik kan me daar in alle eerlijkheid niet zo druk over maken. In ieder geval heb ik geen zin om me in eufemistischere termen uit te laten en te zeggen dat ik misschien niet zo blij was met het opmerkelijke geluid en voorkomen van de eigenaresse als ik had kunnen zijn. Rot op! �t Was een klotewijf en van mij had ze mogen overlijden. Zij liever dan, zeg, Frank Zappa of Annie M.G. Schmidt. Geef me maar eens ongelijk.
De wasserette zelf was, en dat bleek acheraf vrij opmerkelijk, zeer schoon en goed onderhouden. De twee andere wasserettes in het Gat Walsall waren op zijn zachtst gezegd, nogal vies. Alsof er een dikke laag vet op lag, want alles zag eruit alsof je door een met oorsmeer bedekte bril keek. Dat was dus niks. Nee, dan kozen we liever voor de wasserette van de Schreeuwlelijk (zelden was een woord toepasselijker). Ook qua volk was de schone wasserette een goede keus gebleken, want ze waren over het algemeen net iets beter gekleed, en zagen er net iets beter uit. Dit moet je wel weer relativeren, hoor, want we zitten natuurlijk in Engeland, en dan nog wel in de streek die West Midlands heet, en daar was iedereen lelijk. Je had alleen gradaties van lelijkheid; de een was minder lelijk, de ander lelijker, etc.
"Ja maar," ga je nu weer, "je zei toch dat je enkele van je beste tijden in die wasserette had beleefd? Daar blijkt maar weinig van nu." Dat klopt, maar je moet gewoon wat geduld hebben. Zoals ik al zei, de mensen die de schone wasserette bezochten waren over het algemeen van een beter slag dan de mensen die bij de andere twee wasserettes hun was deden. En een paar van deze mensen waren de reden dat de trip naar de wasserette soms best leuk kon worden, maar daarover een andere keer weer. Laten we dit verhaal in vredesnaam chronologisch houden anders is er helemaal geen touw meer aan vast te knopen. Zoals het nu was, was de eigenaresse van deze wasserette nog geïntimideerd door ons, en dus was haar stem nog niet op het niveau dat ze later zou bereiken (wetenschappers zouden later meten dat het aantal decibellen dat ze produceerde niet minder was dan 150).
Voordat de wasserette een ontmoetingsplaats werd voor interessante figuren besteedden Sebastiaan en ik onze tijd met het lezen in boeken (voornamelijk �foute� boeken zoals A Kiss Before Dying of een John Grisham boek, welke uitermate geschikt waren voor de wasserette) en met het praten over de universiteit en voornamelijk het werk dat we daarvoor moesten verrichten. Het was namelijk zo dat al vanaf een vroeg stadium Daphne te kennen had gegeven dat ze dergelijke conversaties een gruwel vond en daarom besloten we deze niet meer te voeren met haar erbij, en dus was de zondag de dag om dat soort gesprekken te voeren. Tevens was het de dag dat we op ideeën kwamen. Ideeën die niet door anderen werden begrepen, maar wel steengoed waren, zoals De Week van de Actie, of De Sardonistische Orde en dergelijke. Deze eerste keer bespraken we het idee van de Intellectuele Snackbar, welke een snackbar is die... Wacht, ik verhaal wel even de conversatie. Het ging ongeveer zo:
Ik: "Eigenlijk zou je naast die ontmoetingsplaatsen voor arbeiders, lager geschoolden, vrouwen, homo�s, etc. iets moeten hebben waar intellectuelen elkaar kunnen ontmoeten. Een soort snackbar voor intellectuelen waar je naast je �patatje oorlog� ook een boek kunt lezen zonder dat iemand ervan opkijkt."
Sebastiaan: "Uh-huh."
Ik: "Nee, je begrijpt het niet. Een snackbar waar ook boeken worden gelezen want het is tevens een bibliotheek!"
Sebastiaan: "Een bibliotheek waar ze ook patat serveren. Klinkt meer als een al te letterlijke interpretatie van de Arbeiderspers!"
Ik: "Het is geen bibliotheek in die zin dat je geen boeken kunt uitlenen, je kunt ze enkel daar lezen. Het is meer een snackbar met een boekenkast."
Sebastiaan: "Daar zit wel weer wat in. Een Intellectuele Snackbar. Voorheen Van het Reve."
Ik: "Ja!"
Sebastiaan: "Maar dat is dan toch geen ontmoetingsplaats! Dat is dan gewoon een snackbar waar je geen arbeiders tegen het lijf zal lopen."
Ik: "Dat is toch al goed genoeg? �Bij het kopen van twee patat met en het lenen van twee boeken van Mulisch gratis bril en pijp.�"
Sebastiaan: "Geen Mulisch! Die wil ik niet tegenkomen daar!"
Ik: "Okay. �Bij aanschaf van twee patat met en het lenen van twee boeken van Reve gratis vaandel Op Weg Naar Het Einde.�"
Sebastiaan: "En ook geen domme acties."
Ik: "Ook goed. Verder nog opmerkingen? Geen patat? Geen kroketten? Geen snackbar? We kunnen het ook gewoon een leeszaal noemen als je wilt. Leeszaal De Bekrompen Man."
Sebastiaan: "Nee, het idee is goed, alleen geen Mulisch en ook geen acties. Gewoon een snackbar met een boekenkast en een groot schilderij van Reve, die zo kijkt dat je het wel uit je hoofd laat een boek te stelen."
Ik: "Oh gadverdamme! Dat heb je dan natuurlijk ook. Mensen die boeken stelen. Op Stelen Staat De Strop. vr.gr. de directie."
Sebastiaan: "Op Stelen Staat Drie Weken Op Een Onbewoond Eiland Met Alleen Een Lp van Whitney Houston."
Ik: "Misschien dat dat een beter afschrikmiddel is. Dat moet de praktijk maar uitwijzen. In ieder geval is het Idee daar."
Sebastiaan: "En het Idee is goed. En wat belangrijker is: de naam is daar:"
Ik: "Precies."
En zo nog even door. Om één of andere reden bleek de entourage uit te nodigen tot het verzinnen van nieuwe concepten en ideeën, want werkelijk iedere week had één van ons wel een goed idee dat spontaan bij ons opkwam als we daar zaten. Dat van die snackbar was nog niet eens zo spontaan, want de drogers roken daar soms naar bakvet. We zijn er nooit achtergekomen hoe dat nou precies kwam, maar het feit is daar. En dus ook het idee. Natuurlijk zijn maar weinig van die ideeën ooit echt uitgewerkt, maar er zijn er wel een paar geweest die ons leven hebben beïnvloed op één of andere manier. En niet alleen ons leven, ook dat van anderen en met name het leven van Renée van wie ik meer en meer begon te vervreemden tijdens de duur van de opleiding, mede vanwege dit soort ideeën, die niet strookten met het geloof van �Generation C�, welke tenslotte bestond uit het �niet verder kijken dan je neus lang is� alsmede �doe maar gewoon dan doe je al gek genoeg�. Etc.
HOOFDSTUK 5
Zoals in alle groepen was ook onze groep van studenten-in-het buitenland een allegaartje van excentriekelingen. Iedereen had wel zijn (m/v) eigen tic, eigenaardigheid of phobie. De één had een angst voor polaroidfoto�s, de ander nam alle aftitelingen van films op (�ter vergelijking� of iets dergelijks vaags) of was godsdienstfanaat (doch zelden Moslim), sommigen hingen hun kamer vol met homo-erotische foto�s en beweerden daarbij dat �zij toch geen homo waren� (maak dat de kat wijs), weer anderen waren �uitgesproken feminist(e)�, maar ondanks het feit dat ze waren uitgesproken konden ze uren tegen je aan lullen over hoe slecht vrouwen het wel niet hadden door de schuld van de mannen, etc. (waar geen hond meer op zit te wachten heden ten dage), en ga zo maar door.
Ik had ook mij eigen eigenaardigheid, waarover ik later meer zal vertellen, en dat was dat ik altijd mijn schoudertas op mijn linkerschouder droeg. Sommige mensen hadden het lef mij te vragen waarom ik dat deed want �ik was toch rechtshandig?� en dan moet je dus je tas ook om je rechterschouder dragen. Zo zijn de regels. Ik antwoordde dan altijd dat dat was tegen diefstal, en als ze dan nog niet tevreden waren hing ik een lulverhaal op over dat het een statistisch feit was dat de meeste tassen die gestolen wordenover de rechterschouder worden gedragen. Dat was altijd wel afdoende, mede omdat die �sommige mensen� dan wel al dachten dat ik gek was. Later zou ik mijn gelijk halen, maar zoals ik al zei, daarover later meer.
HOOFDSTUK 6
Wunsi was vandaag te zien in Dudley, en omdat ik mij weken geleden al voorgehouden had deze wonderhond te gaan bezichtigen deed ik dat ook, samen met Sebastiaan. Wunsi bleek een Oostenrijkse hond te zijn die optrad samen met zijn in lederhosen geklede begeleiders. Wunsi sprak alleen maar Duits, maar gelukkig spraken Hans en Frans (ik weet hun namen niet, maar dit lijkt wel redelijk plausibel) wel Engels, hoewel gebroken. "Sprechen jullie ook Deutsch?" vroeg Hans (of Frans, of hoe �ie ook heette). Mensen begonnen dingen te roepen als: "Grüß Gott!" en "Die Mannschaft!" en "Lederhosen!" Sebastiaan riep ook iets: "Arbeit macht frei!" Hans en Frans leken het niet te horen en ik probeerde ook iets: "Ich habe es nicht gewußt!" en daarna: "Anschluss!" Het was in ene doodstil geworden in de zaal en op het podium. Hans en Frans waren zichtbaar aangeslagen door onze degelijke kennis van de Duitse taal en wisten voor korte tijd niet wat ze moesten doen. Frans hernam zich als eerste: "Wunsi ist niet zomaar ein hund!" zei hij alsof er niets gezegd was. "Wunsi ist ein hypnostischen hund! Jawohl! Wunsi kan dich hypnotiseren!"
Jeuh, dacht ik, wat goed van Wunsi. Dat kwam tijdens 40-45 waarschijnlijk nog goed van pas, toen het hele Duitse volk gehypnotiseerd was, en aan het einde zich niets meer van het gebeurde kon herinneren. Dat was natuurlijk allemaal de schuld van die �hypnotischen hunden�. Zo ken ik er nog wel een paar.
Onderhand was Frans bezig een vrijwilliger uit de zaal te plukken die voldoende zwakbegaafd was om zich door een hond te kunnen laten hypnotiseren. En, ja hoor, hij vond er ook nog een. Een oerlelijk meisje met kort blond haar en een veel te wijde tuinbroek die toch niet kon verhullen dat ze een afschuwelijk dikke reet had. Je zult er maar zo lelijk uitzien en dan ook nog eens geselecteerd worden om door een Oostenrijkse hond gehypnotiseerd te worden. Een hoogtepunt in haar leven, zonder twijfel. Voor het eerst staart een levend wezen haar recht in de ogen aan zonder te lachen of te walgen. Zij is wel gelukkig, lijkt me. "Kommen Sie mit, bitte," sprak Frans tegen het lelijke meisje, "und lassen Sie sich Hypnotiseren door Wunsi."
Het lelijke meisje moest de hond nu recht aankijken, wat geen eenvoudige opgave bleek, want de hond wendde iedere keer zijn hoofd af. Dus toch nog een beetje smaak, dacht ik van Wunsi. Dat viel ook weer tegen, want Wunsi keek haar nu recht aan (hij had een mep gehad van Frans) en Hans begon nu te praten in een soort stem die ik maar zal omschrijven als �hypnotisch�, over dat ze slaperig werd en dergelijke, je kent het wel. En ja hoor, het meisje zakte weg. Frans begon weer te schreeuwen: "Das Mädchen ist nu hypnotiseert, und wir kunnen doen mit haar was wir maar wollen," ofzoiets (ja, hoor eens, ik heb geen Duits gestudeerd (nooit), dus ik doe maar wat, okay?). Hans, in de tussentijd, probeerde het lelijke meisje een opdracht te geven die ze moest doen, nu ze gehypnotiseerd was, welke ze normaliter nooit zou doen (het was wel duidelijk dat Hans en Frans niet uit Engeland kwamen, en eigenlijk nog steeds een paar toeristen waren).